Hij heeft geoordeeld dat, vanwege het feit dat « de vele door de adoptie-instellingen te vervullen taken een competent en opgeleid personeel noodzakelijk maken », het niet « gepast [was], in die omstandigheden, om de erkenning van natuurlijke personen toe te staan » (ibid., pp. 33 en 34).
Il a estimé qu'en raison de ce que « les tâches multiples à remplir par les organismes d'adoption nécessitent un personnel compétent et formé », il n'était pas « opportun, dans ces conditions, de permettre l'agrément de personnes physiques » (ibid., pp. 33-34).