Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van de afwezigheid van terugwerkende kracht van artikel 5, tweede lid, van het Strafwetboek, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat aan een verdachte die
wordt vervolgd voor misdrijven die niet wetens en willens én vóór de inwerkingtreding van de wet van 4 mei 1999 werden gepleegd, niet de mogelijkheid wordt verleend om het bestaan in te roepen van de strafuitsluitingsgrond,
waarin die bepaling voorziet, terwijl die strafuitsluitingsgrond wel kan worden ingeroepen door verd
...[+++]achten die nà de inwerkingtreding van die bepaling dergelijke misdrijven hebben gepleegd.
Il est demandé à la Cour si l'absence de rétroactivité de l'article 5, alinéa 2, du Code pénal est compatible avec les articles 10 et 11 de la Constitution, en ce qu'un prévenu qui est poursuivi pour des infractions commises, ni sciemment ni volontairement, avant l'entrée en vigueur de la loi du 4 mai 1999 ne se voit pas offrir la possibilité d'invoquer l'existence de la cause exclusive de peine prévue par cette disposition, alors que cette cause exclusive de peine peut être invoquée par les prévenus qui ont commis de telles infractions après l'entrée en vigueur de cette disposition.