Met de tweede prejudiciële vraag wenst het verwijzende rechtscollege van het Hof te vernemen of de in het geding zijnde bepaling in overeenstemming is met artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en met de regelen van de Belgische economische en monetaire unie, doordat de bij die bepaling ingevoerde regeling, waarbij vrijstelling van successierechten enkel
wordt verleend voor familiale ondernemingen of vennootschappen die gedurende de drie jaar vóór het overlij
den van de erflater minstens vijf ...[+++] werknemers tewerkstelden in het Vlaamse Gewest, het moeilijker m
aakt voor familiale ondernemingen en vennootschappen om zich te vestigen in een ander gewest dan het Vlaamse Gewest of om te investeren in familia
le ondernemingen of vennootschappen die zijn gevestigd in een ander gewest dan het Vlaamse Gewest.
Par la seconde question préjudicielle, la juridiction a quo demande à la Cour si la disposition en cause est conforme à l'article 6, § 1, VI, alinéa 3, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles et aux règles de l'union économique et monétaire belge, en ce que le régime instauré par cette disposition, en vertu duquel l'exonération des droits de succession n'est accordée que p
our des entreprises familiales ou des « sociétés de famille » qui, pendant les trois années précédant le décès du de cujus, employaient au moins cinq travailleurs en Région flamande, a pour conséquence qu'il est plus difficile pour des entreprise
...[+++]s familiales et des « sociétés de famille » de s'établir dans une autre région que la Région flamande ou de procéder à des investissements dans des entreprises familiales ou des « sociétés de famille » qui sont établies dans une autre région que la Région flamande.