In haar eerste middel klaagt de verzoekende partij aan dat de bestreden bepaling een onverantwoord verschil in behandeling invoert tussen, enerzijds, de vennootschappen die geld lenen bij de in artikel 56, § 2, 2°, van het WIB 1992 bedoelde instellingen of door een openbaar beroep op het spaarwezen en, anderzijds, de vennootschappen die zich met andere middelen financieren, onder meer via een « intragroepslening ».
Dans son premier moyen, la partie requérante reproche à la disposition attaquée d'établir une différence de traitement injustifiée entre les sociétés qui empruntent des fonds auprès des institutions visées à l'article 56, § 2, 2°, du CIR 1992 ou par appel public à l'épargne, d'une part, et les sociétés qui se financent par d'autres moyens, notamment par le biais d'un prêt « intra-groupe », d'autre part.