Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie mogen economische redenen nooit worden aangevoerd ter rechtvaardiging van bij het Verdrag verboden belemmeringen en heeft de Verdragsbepaling waarbij het de lidstaten wordt toegestaan eigen regels inzake het eigendomsrecht vast te stellen (artikel 295), niet tot gevolg dat de nationale regelingen van het eigendomsrecht buiten de werkingssfeer van de fundamentele Verdragsregels vallen.
La Cour a toujours maintenu que des motifs économiques ne peuvent en aucun cas servir à justifier des obstacles interdits par le traité, et que la règle selon laquelle le traité ne préjuge en rien le régime de la propriété dans les États membres (article 295) n'a pas pour effet d'exempter le régime de propriété des États membres de l'application des règles fondamentales du traité.