Bovendien lijkt uit de rechtspraak van het Europees Hof (29) te volgen dat het evenwicht dat er moet zijn tussen vrijheid van godsdienst en de dwingende omstandigheden die verklaren waarom de Staat g
egronde redenen tot inmenging heeft, zoals genoemd in de leden 2 van de artikelen 9 en 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, alleen door desbetreffende wetgeving mag worden geregeld, wanneer het — niet misschien, ma
ar daadwerkelijk en beslist — gaat om moeilijkheden wegens bijvoorbeeld het in gevaar komen van de neutrali
...[+++]teit van de Staat in ruime zin en van zijn organen (30) .
Il paraît résulter en outre de la jurisprudence de la Cour européenne (29) qu'une législation en la matière ne peut régler l'équilibre à assurer entre la liberté de religion et les impératifs liés aux motifs légitimes d'ingérence de l'État, tels qu'ils sont envisagés par les paragraphes 2 des articles 9 et 10 de la Convention européenne des droits de l'homme, que dans l'hypothèse où se trouvent en jeu, de manière non pas éventuelle mais réelle et convaincante, des difficultés liées par exemple à une mise en danger de la neutralité de l'État au sens large et de ses organes (30) .