« Schendt artikel 29, § 3, tweede lid, van de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet, in die zin geïnterpreteerd dat het de onttrekking aan de Belgische rechtscolleges zou opleggen, ofschoon ten minste één klager vreemdeling is met het statuut van vluchteling in België op het ogenblik dat de strafvordering oorspronkelijk werd ingesteld, aangezien het die onttrekking verhindert wanneer ten minste één klager de Belgische nationaliteit had op hetzelfde ogenblik ?
« Interprété en ce sens qu'il imposerait le dessaisissement de la juridiction belge bien qu'un plaignant au moins soit étranger ayant le statut de réfugié en Belgique au moment de l'engagement initial de l'action publique, l'article 29, § 3, alinéa 2, de la loi du 5 août 2003 relative aux violations graves du droit international humanitaire viole-t-il les articles 10, 11 et 191 de la Constitution, dès lors qu'il empêche ce dessaisissement lorsqu'au moins un plaignant était de nationalité belge au même moment ?