Daardoor moesten een reeks lidstaten enkele van hun zetels opgeven (10 in het geval van Spanje, 9 in het geval van Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk, 4 in het geval van Nederland, 3 in het geval van Oostenrijk en Zweden, 2 in het geval van Denemarken, Finland en Ierland, 1 in het geval van België, Griekenland en Portugal) om ervoor te zorgen dat de samenstelling evenwichtig en doelmatig zou zijn na de uitbreiding met Oost-Europese staten.
Ainsi, différents États membres ont renoncé à certains de leur sièges (10 pour l'Espagne, 9 pour la France, l'Italie et le Royaume-Uni, 4 pour les Pays-Bas, 3 pour l'Autriche et la Suède, 2 pour le Danemark, la Finlande et l'Irlande, 1 pour la Belgique, la Grèce et le Portugal) de manière à garantir une composition équilibrée et efficace après l'élargissement à l'est.