Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat «de bewoordingen van artikel 1 van de wet van 23 juni 1961 (..) algemeen en absoluut zijn; dat zij het recht tot antwoord opleveren voor iedere persoon die hetzij bij name of onrechtstreeks is genoemd; dat zij aan de aldus genoemde persoon alleen het recht overlaat te oordelen over het belang dat hij kan hebben bij de vordering van dit antwoord, alsmede over de raadzaamheid hiervan; dat het dienaangaande aan de rechtbanken niet staat de redenen na te gaan die vanwege de genoemde persoon aanleiding gaven tot antwoord» (Cass.
La Cour de cassation a jugé que «les termes de l'article 1er de la loi du 23 juin 1961 (..) sont généraux et absolus; ils ouvrent le droit de réponse à toute personne citée soit nominativement, soit indirectement; ils laissent la personne citée seule juge de l'intérêt qu'elle peut avoir à exiger cette réponse, comme de l'opportunité de celle-ci; à cet égard, il n'appartient pas aux tribunaux de rechercher les raisons qui ont provoqué la réponse de la personne citée» (Cass.