Ter uitvoering van artikel 6, § 2, derde lid, van de wet van 22 maart 2001, heeft de Koning bepaald dat hetzelfde geldt voor « de bloed- of aanverwanten in de rechte neergaande lijn die hetzij met de aanvrager, hetzij met de in artikel 6, § 2, tweede lid, 1° en 2°, bedoelde kinderen en de aanvrager samenwonen » (artikel 1 van het koninklijk besluit van 5 juni 2004 tot uitvoering van artikel 6, § 2, derde lid en van artikel 7, § 1, derde lid en § 2, tweede lid, van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen).
En exécution de l'article 6, § 2, alinéa 3, de la loi du 22 mars 2001, le Roi a prévu qu'il en était de même pour « les parents ou alliés en ligne directe descendante qui cohabitent soit avec le demandeur soit avec le demandeur et les enfants visés à l'article 6, § 2, alinéa 2, 1° et 2° » (article 1 de l'arrêté royal du 5 juin 2004 portant exécution de l'article 6, § 2, alinéa 3, et de l'article 7, § 1, alinéa 3, et § 2, alinéa 2, de la loi du 22 mars 2001 instituant la garantie de revenus aux personnes âgées).