3. wijst erop dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst een fundamenteel mensenrecht is dat verankerd is in diverse internationale rechtsinstrumenten; bevestigt tezelfdertijd zijn verknochtheid aan het fundamentele beginsel van de onderlinge afhankelijkheid van de mensenrechten;
3. souligne que le droit à la liberté de pensée, de conscience et de religion est un droit de l'homme fondamental qui est garanti par différents instruments juridiques internationaux ; rappelle, en même temps, son attachement à la notion fondamentale d'interdépendance des droits de l'homme;