In zijn antwoord op de vraag nr. 35 van 23 augustus 1995 van de heer Decroly (Vragen en Antwoorden, Kamer, 1995-1996, nr. 26, blz. 2985) aangaande de asielzoekers die slachtoffer werden van seksue
el geweld, heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken onder meer de aandacht erop gevestigd dat «het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van oordeel is dat seksueel geweld op zich als een vorm van vervolging wordt beschouwd in de zin van de Conventie van Genève - ook wanneer particulieren dit geweld veroor
zaken - wanneer dit feitelijk wordt aan ...[+++]gemoedigd of getolereerd door de overheid, aangezien betrokkene dan geen beroep kan doen op de bescherming van de overheid.
Dans sa réponse à la question no 35 du 23 août 1995 de M. Decroly (Question et Réponses, Chambre, 1995-1996, no 26, p. 2985) à propos des demandeurs d'asile victimes d'abus sexuels, le ministre de l'Intérieur de l'époque a souligné que le Commissariat général aux réfugiés et aux apatrides «est d'avis que la violence sexuelle en soi peut être considérée comme une forme de persécution au sein de la Convention de Genève- même si les auteurs sont des particuliers - lorsqu'elle est encouragée ou tolérée par les autorités vu que, dans ce cas, l'intéressé ne peut plus faire appel à la protection des autorités».