De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de artikelen 1 en 22 van de wet van 30 juni 1994
, in zoverre zij de verkopers van muziekwerken en andere personen tegen wie de in de voormelde wet bepaalde rechten tegenstelbaar zijn, op onverantwoorde wijze identiek zouden behandelen : allen zijn immers ertoe gehouden auteurs
rechten te betalen, terwijl de eerstgenoemden muziekwerken zouden verspreiden met het oog op de promotie en de verkoop
ervan in h ...[+++]et belang zelf van de auteurs.Le juge a quo interroge la Cour sur la compatibilité avec les articles 10 et 11 de la Constitution des articles 1 et 22 de la loi du 30 juin 1994, en ce que ceux-ci créeraient une identité de traitement injustifiée à l'égard des vendeurs d'oeuvres musicales et des autres personnes auxquelles les droits prévus par la loi précitée sont opposables : tous sont dès lors tenus au payement de droits d'auteur alors que les premiers diffuseraient des oeuvres musicales en vue d'en assurer la promotion et la vente dans l'intérêt même des auteurs.