De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 29, § 1, van de wet van 26 mei 2002, in zoverre het een verschil in behandeling creëert tussen de rechthebbenden op maatschappelijke integratie en de rechthebbenden op maatschappelijke dienstverlening, wat betreft de verjaringstermijn van de vordering tot terugbetaling van het recht dat werd uitbetaald aan een persoon
die de beschikking krijgt over inkomsten krachtens rechten die hij bezat tijdens de periode waarin hem het recht op maatschappelijke integratie of het recht op maatschappelijke dienstverlenin
g werd uit ...[+++]betaald : terwijl de eerstgenoemden zijn onderworpen aan een verjaringstermijn van tien jaar, zijn de laatstgenoemden onderworpen aan een verjaringstermijn van vijf jaar.Le juge a quo interroge la Cour sur la compatibilité avec les articles 10 et 11 de la Constitution de l'article 29, § 1, de la loi du 26 mai 2002, en ce qu'il crée une différence de traitement entre les bénéficiaires du droit à l'intégration sociale et les bénéficiaires du droit à l'aide sociale, en ce qui concerne le délai de prescription de l'action en remboursement du droit versé à une personne qui vient à disposer de ressources en vertu de droits qu'elle possédait pendant la période pour laquelle le droit à l'intégration sociale ou le droit à l'aide sociale lui a été versé : alors que les premiers sont soumis à un délai de prescription de dix ans, les seconds sont soumis à un délai
de prescription de ...[+++]cinq ans.