Volgens de motivering van het verwijzingsvonnis zou het voormelde artikel 26, in die zin opgevat dat het geen onderscheid maakt naargelang de prejudiciële vragen worden gesteld naar aanleiding van « situaties die beëindigd zijn » vóór de inwerkingtreding van die bepaling op 17 januari 1989 of naar aanleiding van « situaties die niet beëindigd zijn » op die datum, een verschil in behandeling teweegbrengen tussen
personen die feiten zouden hebben gepleegd die vallen onder het vroegere artikel 26 van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering (bepaling
...[+++] die voorzag in een verjaring na vijf jaar en waarvan het Hof in het arrest nr. 25/95 heeft vastgesteld dat zij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schond, rekening houdend met de termijn van dertig jaar waarin het gemeen recht toen voorzag).Selon la motivation du jugement a quo, l'article 26 précité, compris comme ne distinguant pas selon que les questions préjudicielles sont posées dans le cadre de « situations révolues » avant l'entrée en vigueur de cette disposition, le 17 janvier 1989, ou dans le cadre de « situations non révolues » à cette date, créerait une différence
de traitement entre personnes qui auraient commis des faits soumis à l'article 26 ancien de la loi du 17 avril 1878 contenant le ti
tre préliminaire du Code de procédure pénale (disposition qui prévoya
...[+++]it une prescription quinquennale et dont la Cour a constaté dans l'arrêt n° 25/95 qu'elle violait les articles 10 et 11 de la Constitution, compte tenu du délai de trente ans que prévoyait alors le droit commun).