34. Notes that the dictum in Cartesio to the effect that, in the absence of a uniform Union law definition of the companies which may enjoy the right of establishment on the basis of a single connecting factor determini
ng the national law applicable to a company, the question whether Article 49 TFEU applies to a company which seeks to rely on the fundamental freedom enshrined in that article is a preliminary matter which, as Union law now stands, can only be resolved by the applicable national law; further notes that the developments in the field of company law envisaged in the Treaty, as pursued by means of legislation and agreements,
...[+++]have not as yet addressed the differences between the legislation of the various Member States and, accordingly, have not yet eradicated those differences; observes that this evidences a lacuna in Union law; reiterates its call for this lacuna to be remedied; 34. stelt vast dat de uitspraak in de zaak-Cartesio, dat bij ontstentenis van uniforme omschrijving van de vennootschappen in het Europees recht, die eventueel vestigingsrecht genieten op grond van één enkel onderling verbindend kenmerk dat bepalend is vo
or de nationale wet die op een vennootschap van toepassing is, de vraag of artikel 49 VWEU voor een onderneming geldt die zich op de fundamentele vrijheid beroept die in datzelfde artikel vastgelegd is, een prejudiciële kwestie is die bij de huidige stand van het Europees recht enkel kan worden uitgemaakt door de nationale wet die van toepassing is; stelt verder vast dat de ontwikkeling
...[+++]en in het vennootschapsrecht die het verdrag door middel van wetgeving en overeenkomsten beoogt te verwezenlijken, tot op dit ogenblik nog niet de verschillen in de wetgeving van de afzonderlijke lidstaten aan de orde gesteld hebben, en die verschillen dus ook nog niet opgeheven hebben; merkt op dat dit een leemte in het Europees recht betekent ; herhaalt zijn oproep om deze leemte te dichten;