The tractor shall be equipped in such a way that the driver has an adequate field of vision, under all the usual conditions pertaining to highway use and to work undertaken in fields and forests.
De trekkers moeten zodanig zijn uitgerust dat de bestuurder bij het rijden op de weg en bij werkzaamheden in land- of bosbouw onder alle gebruikelijke omstandigheden van het wegverkeer en van de werkzaamheden op het veld en in het bos een voldoende zichtveld kan hebben.