(f) machinery must be so designed and constructed as to prevent any liquids or living creatures, in particular insects, entering, or any organic matter accumulating in areas that cannot be cleaned (e.g. for machinery not mounted on feet or casters, by placing a seal between the machinery and its base, by the use of sealed units, etc.);
f) de machine moet zo zijn ontworpen en gebouwd dat iedere infiltratie van vloeistof, ophoping van organische stoffen of binnendringen van levende wezens, met name van insecten, in zones die niet gereinigd kunnen worden, wordt vermeden (bijvoorbeeld voor een machine die niet op poten of op wielen staat, door het aanbrengen van een waterdichte voeg tussen de machine en het voetstuk, gebruik van waterdichte verbindingen enz.);