As regards the incompatibility of GSK’s general sales conditions with the prohibition of agreements in restriction of competition , the Court finds that, by requiring proof that an agreement entails disadvantages for final consumers as a prerequisite for a finding of anti-competitive object and by not finding that that agreement had such an object, the Court of First Instance committed an error of law.
Aangaande de onverenigbaarheid van de algemene verkoopvoorwaarden van GSK met het verbod op mededingingsbeperkende overeenkomsten, stelt het Hof vast dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het bestaan van een mededingingsbeperkende strekking van een overeenkomst afhankelijk te stellen van het bewijs dat deze overeenkomst nadelen meebrengt voor de eindgebruikers, en door niet te concluderen tot het bestaan van een dergelijke strekking ten aanzien van deze overeenkomst.