As regards, first, the evidence summarised at paragraphs 21 and 22 of the contested judgment, the Court of First Instance could, for the reasons given at paragraphs 55 and 56 of this judgment, hold, without distorting that evidence, that it was only capable of establishing that the marks in question might have become distinctive in consequence of the use which had been made of them.
Wat in de eerste plaats de in de punten 21 en 22 van het bestreden arrest samengevatte bewijselementen aangaat, kon het Gerecht, zonder daarmee blijk te geven van een onjuiste opvatting van deze elementen, om de in de punten 55 en 56 van het onderhavige arrest uiteengezette redenen oordelen, dat hieruit bleek dat de betrokken merken slechts onderscheidend vermogen hadden kunnen verwerven door het gebruik dat ervan was gemaakt.