3. Member States may, when carrying out an inspection as referred to in paragraph 1, use all necessary measures commensurate with the circumstances, in full compliance with international humanitarian law and international human rights law, as may be applicable, and making every possible effort to avoid undue delay to, or undue interference with, the exercise of the right of innocent passage or freedom of navigation.
3. De lidstaten mogen bij het uitvoeren van een in lid 1 bedoelde inspectie alle noodzakelijke maatregelen nemen die passen bij de omstandigheden, volledig in overeenstemming met het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten, al naar gelang, en zij doen daarbij alle vereiste inspanningen om te vermijden dat de uitoefening van het recht van onschuldige doorvaart en de vrijheid van scheepvaart worden vertraagd of verstoord.