Rappelons que l’utilisation d’anticoagulants oraux (INR recherché entre 2,0 et 3,0; entre 3,0 et 4,0 chez les patients porteurs d’une prothèse valvulaire) est recommandée en présence d’une fibrillation auriculaire ou d’une autre cardiopathie emboligène, pour autant qu’il n’y ait pas de contre-indication.
We herinneren er aan dat het gebruik van orale anticoagulantia (streefwaarde voor INR tussen 2,0 en 3,0; tussen 3,0 en 4,0 voor patiënten met een hartklepprothese) aanbevolen is bij bestaan van voorkamerfibrillatie of een andere emboligene cardiopathie, voor zover er geen contra-indicaties bestaan.