Vertaling van "cellulaire à déterminer " (Frans → Nederlands) :

TERMINOLOGIE

nævus cellulaire dermique
naevus naevocellularis dermalis

Infections de la peau et du tissu cellulaire sous-cutané
infecties van huid en subcutis

Autres infections localisées de la peau et du tissu cellulaire sous-cutané
overige lokale infecties van huid en subcutis

Mucolipidose II [maladie à inclusion cellulaire] Mucolipidose III [polydystrophie de type Hurler]
mucolipidose II [I-celziekte] | mucolipidose III [pseudosyndroom van Hurler]

Déficit en complexe récepteur de la membrane cellulaire [CR3] Dysphagocytose congénitale Granulomatose septique progressive Maladie granulomateuse chronique (infantile)
chronische granulomateuze-ziekte (van kinderleeftijd) | congenitale dysfagocytose | defect van celmembraanreceptorcomplex [CR3-defect] | progressieve septische-granulomatose

milieu de culture cellulaire ex vivo
ex-vivo-celkweekmedium

Tuberculose de la peau et du tissu cellulaire sous-cutané
tuberculose van huid en subcutaan weefsel

Cellulaire mixte
Hodgkin-lymfoom, (klassiek), gemengdcellig

Autres infections localisées précisées de la peau et du tissu cellulaire sous-cutané
overige gespecificeerde lokale-infecties van huid en subcutis

Infection localisée de la peau et du tissu cellulaire sous-cutané
lokale infectie van huid en subcutis

IN-CONTEXT TRANSLATIONS

RRO Peut être administré à partir de 24 mois après transplantation en l’absence de graft-versus-host disease et de tout traitement au moyen d’immunosuppresseurs (ou en fonction du degré d’immunosuppression cellulaire à déterminer par le spécialiste) mais celui-ci ne peut que très rarement voire jamais être interrompu.
MBR Kan gegeven worden vanaf 24 maand na transplantatie indien geen “graft-versus-host disease” aanwezig is en geen immunosuppressieve medicatie gegeven wordt (of afhankelijk van de graad van cellulaire immunosuppressie, te bepalen door de specialist) maar die kan slechts zeer uitzonderlijk of nooit gestaakt worden.

Varicelle Peut être administré à partir de 24 mois après transplantation en l’absence de graft-versus-host disease et de tout traitement au moyen d’immunosuppresseurs (ou en fonction du degré d’immunosuppression cellulaire à déterminer par le spécialiste) mais celui-ci ne peut que très rarement voire jamais être interrompu.
Varicella Kan gegeven worden vanaf 24 maand na transplantatie indien geen “graft-versus-host disease” aanwezig is en geen immunosuppressieve medicatie gegeven wordt (of afhankelijk van de graad van cellulaire immunosuppressie, te bepalen door de specialist) maar die kan slechts zeer uitzonderlijk of nooit gestaakt worden.

(mais celui-ci ne peut que très rarement voire jamais être interrompu) (ou en fonction du degré d’immunosuppression cellulaire, à déterminer par le spécialiste de la transplantation, si nécessaire en concertation avec le spécialiste de la vaccination/infectiologue).
uitzonderlijk of nooit gestaakt worden) (of afhankelijk van de graad van cellulaire immunosuppressie, te bepalen door de transplantatiespecialist zo nodig in samenspraak met vaccinatiespecialist/infectioloog).

l’immunosuppression peut être complètement interrompue, la vaccination peut être envisagée, au plus tôt à partir de 12 à 24 mois après transplantation, en fonction du degré d’immunosuppression cellulaire (à déterminer par le spécialiste).
volledig gestopt kan worden, kan vaccinatie overwogen worden, ten vroegste vanaf 12 tot 24 maanden na transplantatie, afhankelijk van de graad van cellulaire immunosuppressie (te bepalen door de specialist).

Pour les antimétabolites spécifiques de la phase du cycle cellulaire, la durée d'exposition des cellules néoplasiques à des concentrations cytotoxiques est une détermination importante de l’efficacité.
Voor cel-cyclus-fase specifieke antimetabolieten is de duur van de blootstelling van neoplastische cellen aan cytotoxische concentraties belangrijk voor het bepalen van de doeltreffendheid.

3.5. Détermination des seuils de risque de pénurie et de pénurie réelle de sang et de composants sanguins cellulaires
3.5. Bepaling van drempels inzake risico van tekort of reëel tekort aan bloed en cellulaire bloedcomponenten

Le HTLV-2 n’a pas encore été associé à une maladie.Trois facteurs déterminent le risque d’infection par le HTLV : la prévalence du HTLV-1/2 parmi les donneurs de tissus et d’organes, la voie de transmission (le HTLV se transmet par le biais des produits cellulaires mais pas des produits plasmatiques) et la morbidité d’une infection par le HTLV-1 (les patients transplantés courent peut-être un risque plus élevé d’immunosuppression).
HTLV-2 is nog niet geassocieerd geweest met een ziekte. Drie factoren bepalen het risico op HTLV. De prevalentie van HTLV-1/2 onder weefsel en –orgaandonoren, de transmissie route: HTLV wordt overgedragen via cellulaire producten maar niet door plasma producten, en de morbiditeit van een HTLV-1 infectie: misschien lopen orgaantransplant patiënten een hoger risico door de. immuunsuppressie.