En effet, a exposé la Cour, dès lors qu’il s’avère que l’intéressée était bien en droit d’obtenir l’autorisation prévue par la législation nationale dont elle relevait et par l’article 22 du règlement n° 1408/71, il ne saurait être soutenu que le versement d’un remboursement complémentaire par l’État d’affiliation serait de nature à mettre en péril le maintien, dans cet État, d’un service médical et hospitalier équilibré et accessible à tous, ainsi que d’une capacité de soins ou d’une compétence médicale sur le territoire national.
Het Hof zette immers uiteen dat zodra blijkt dat de betrokkene wel degelijk recht had op de toestemming voorzien in de nationale wetgeving waaronder hij viel en in artikel 22 van Verordening nr. 1408/71, men niet kan beweren dat de betaling van een aanvullende tegemoetkoming door de lidstaat van aansluiting een bedreiging zou vormen voor het behoud in die lidstaat van een voor iedereen toegankelijke en evenwichtige medische en ziekenhuisdienstverlening, en van een verzorgingscapaciteit of een medische competentie op het nationaal grondgebied.