Les facteurs biochimiques susceptibles d’indiquer une prédisposition héréditaire ou acquise à la thrombose veineuse ou artérielle comprennent : résistance à la protéine C activée (RPCa), hyperhomocystéinémie, déficit en antithrombine III, déficit en protéine C, déficit en protéine S, et anticorps antiphospholipides (anticorps anticardiolipine, anticoagulant lupique).
Biochemische factoren die indicatief kunnen zijn voor erfelijke of verkregen aanleg voor veneuze of arteriële trombose omvatten resistentie tegen geactiveerde proteïne -C (APC-resistentie), hyperhomocysteïnemie, antitrombine III-deficiëntie, proteïne C-deficiëntie, proteïne S-deficiëntie, antifosfolipiden-antilichamen (anticardiolipine-antilichamen, lupus-anticoagulans).