La disposition en cause, située dans la section IV “De quelques prescriptions particulières” du chapitre V “Du temps requis pour prescrire” du Code civil, se limite à instaurer une durée particulière du délai de prescription à l’égard de l’action des “prestataires de soins”; cette disposition n’a pas pour portée de déterminer les causes d’interruption de cette prescription, qui sont prévues par les dispositions générales des articles 2242 à 2250 du Code civil.
De in het geding zijnde bepaling, gesitueerd in afdeling IV “ Enige bijzondere verjaringen ” van hoofdstuk V “ Tijd die voor de verjaring vereist is ” van het Burgerlijk Wetboek beperkt zich ertoe een bijzondere duur in te voeren van de verjaringstermijn voor de vordering van de “ verzorgingsverstrekkers ”; de draagwijdte van die bepaling bestaat niet erin de gronden vast te stellen voor het stuiten van die verjaring, die vervat zijn in de algemene bepalingen van de artikelen 2242 tot 2250 van het Burgerlijk Wetboek.