Par la suite, l’arrêté royal du 17 octobre 1991 a instauré une nouvelle présomption d’incapacité de travail en faveur des travailleuses qui poursuivent l’exercice d’une activité salariée pendant la période de protection de la maternité, c’est-à-dire qui effectuent un travail de remplacement avec perte de rémunération, interrompent partiellement leur travail, ou qui, étant titulaires de deux emplois salariés, poursuivent l’exercice de l’activité dont elles ne sont pas écartées.
Nadien heeft het koninklijk besluit van 17 oktober 1991 een nieuw vermoeden van arbeidsongeschiktheid ingevoerd ten voordele van de werkneemsters, die een loonactiviteit voortzetten tijdens de periode van moederschapsbescherming (d.w.z. een vervangingswerk uitoefenen dat met loonverlies gepaard gaat, hun werk gedeeltelijk onderbreken of die als gerechtigden met twee bezoldigde betrekkingen de activiteit, waarvan ze niet zijn verwijderd, blijven uitoefenen).