Le fait, pour un dispensateur de soins (à l’exception des établissements hospitaliers en ce qui concerne l’admission hospitalière) d’apporter la preuve de l’utilisation de la carte d’identité sociale, vaut obligation de paiement par l’O.A. de la partie non à charge de l’assuré social, pour la prestation de santé payée selon le régime du tiers-payant 6 (article 52 de l’arrêté royal du 22 février 1998 précité).
Wanneer een zorgverlener (met uitzondering van de ziekenhuisopnames in de verplegingsinrichtingen) het bewijs levert dat de sociale identiteitskaart is gebruikt, geldt dat als een verplichting voor de V. I. om voor de geneeskundige verstrekking, betaald volgens de derdebetalersregeling 6 , het gedeelte dat niet ten laste is van de sociaal verzekerde te betalen (artikel 52 van het voormelde koninklijk besluit van 22 februari 1998).