« Art. 3. Les déplacements du bénéficiaire dans un véhicule adapté à son transport dans sa voiturette d’invalide ne peuvent donner lieu à intervention qu’à condition que le Collège des médecins-directeurs ou le médecin conseil ait reconnu qu’en raison de la nature et de la gravité de sa pathologie, le bénéficiaire ne peut effectuer les déplacements en direction et en provenance du centre que dans sa voiturette d’invalide, ainsi que l’atteste un certificat médical motivé».
“Art. 3. Voor de reizen van de rechthebbende in een voertuig aangepast voor het vervoer in zijn invalidenwagentje mag enkel een tegemoetkoming worden verleend, op voorwaarde dat het College van geneesheren-directeurs of de adviserend geneesheer heeft erkend dat wegens de aard en de ernst van zijn pathologie de rechthebbende enkel in zijn invalidenwagentje de reizen van en naar het revalidatiecentrum kan doen, wat uit een gemotiveerd geneeskundig getuigschrift moet blijken”.