« les États membres doivent néanmoins, dans l’exercice de cette compétence, respecter le droit communautaire [et] la nature particulière de certaines prestations de services ne saurait faire échapper ces activités au principe fondamental de libre circulation » (ibid., §§ 19-20).
«de lidstaten bij de uitoefening van deze bevoegdheid het gemeenschapsrecht [behoren] te eerbiedigen [en] de bijzondere aard van bepaalde dienstverrichtingen deze niet [kan] onttrekken aan het grondbeginsel van vrij verkeer» (ibid., §§ 19-20).