En présence d’une valvulopathie, surtout mitrale, l’administration d’anticoagulants oraux (INR entre 2,0 et 3,0) est indiquée en cas de fibrillation auriculaire ou d’antécédents thrombo-emboliques, ainsi que chez les patients atteints d’une sténose mitrale avec mise en évidence à l’échographie d’un thrombus dans l’oreillette gauche.
Bij kleplijden, vooral ter hoogte van de mitralisklep, is toediening van orale anticoagulantia (INR tussen 2,0 en 3,0) aangewezen bij patiënten met voorkamerfibrillatie of met trombo-embolische antecedenten, alsook bij patiënten met mitralisstenose bij wie op echografie een trombus in de linkervoorkamer werd vastgesteld.