Vertaling van "nmol ml de pamidronate " (Frans → Nederlands) :

Des pics plasmatiques d'environ 10 nmol/ml de pamidronate sont obtenus après perfusion de 60 mg sur 1 heure.
Plasma piekwaarden van ongeveer 10 nmol/ml pamidronaat worden bereikt na een intraveneuze infusie van 60 mg gegeven over 1 uur.

Des pics plasmatiques d’environ 10 nmol/ml de pamidronate sont obtenus après une perfusion intraveineuse de 60 mg, administrée pendant 1 heure.
Maximale plasmaconcentraties van pamidronaat van 10 nmol/ml worden bereikt na een intraveneuze infusie van 60 mg, toegediend over 1 uur.

Des concentrations plasmatiques maximales de pamidronate disodique d’environ 10 nmol/ml sont atteintes après une perfusion intraveineuse d’une dose de 60 mg administrée en 1 heure.
De piekplasmaconcentraties van pamidronaatdinatrium van ongeveer 10 nmol/ml worden bereikt na een intraveneuze infusie van 60 mg toegediend over een periode van 1 uur.

Dans cette étude, les taux moyens de 25-hydroxyvitamine D chez les patientes avec une insuffisance en vitamine D à l’inclusion (25-hydroxyvitamine D, 22,5 à 37,5 nmol/l soit 9 à < 15 ng/ml) ont augmenté de 30 nmol/l soit 12,1 ng/ml à 40 nmol/l soit 15,9 ng/ml à la semaine 15 dans le groupe FOSAVANCE (70 mg/2800 UI) (n = 75) et ont diminué de 30 nmol/l soit 12,0 ng/ml à l’inclusion à 26 nmol/l soit 10,4 ng/ml à la semaine 15 dans le groupe alendronate seul (n = 70).
Het percentage patiënten met vitamine D- deficiëntie (serum-25-hydroxyvitamine D < 22,5 nmol/l [< 9 ng/ml]) was met FOSAVANCE (70 mg/2800 IE) significant met 92 % verlaagd versus alleen alendronaat (1 % respectievelijk 13 %). In dit onderzoek nam in week 15 in de FOSAVANCE (70 mg/2800 IE)-groep (n=75) de gemiddelde concentratie 25-hydroxyvitamine D bij patiënten met vitamine D-insufficiëntie bij baseline (25- hydroxyvitamine D, 22,5 tot 37,5 nmol/l [9 tot < 15 ng/ml]) van 30 nmol/l (12,1 ng/ml) toe tot 40 nmol/l (15,9 ng/ml); deze concentratie nam in week 15 in de groep met alleen alendronaat (n=70) van 30 nmol/l (12,0 ng/ml) bij baseline af naar 26 nmol/l (10,4 ng/ml).

Dans les études groupées de phase III C209 et C215, à la semaine 96, il a été observé une variation moyenne globale par rapport aux valeurs initiales du taux basal de cortisol de -19,1 (-30,85 ; -7,37) nmol/l dans le bras rilpivirine et de -0,6 (-13,29 ; 12,17) nmol/l dans le bras éfavirenz. À la semaine 96, la variation moyenne par rapport aux valeurs initiales des taux de cortisol stimulés par l’ACTH était plus faible dans le bras rilpivirine (+18,4 ± 8,36 nmol/l) que dans le bras éfavirenz (+54,1 ± 7,24 nmol/l).
gemiddelde verandering vanaf de uitgangswaarde in door ACTH gestimuleerde cortisolspiegels lager in de rilpivirinegroep (+18,4 ± 8,36 nmol/l) dan in de efavirenzgroep (+54,1 ± 7,24 nmol/l).

Après application quotidienne de Testim 50 mg à des hommes hypogonadiques, les concentrations mesurées à l’état d’équilibre sont les suivantes : C moy à 365±187 ng/dl (12,7±6,5 nmol/l), C max à 538±371 ng/dl (18,7±12,9 nmol/l) et C min à 223±126 ng/dl (7,7± 4,4 nmol/l).
Na 50 mg Testim per dag bij hypogonadale mannen, bleek de C gem 365±187 ng/dl (12,7±6,5 nmol/l), bedroeg de C max 538±371 ng/dl (18,7±12,9 nmol/l) en was de C min 223±126 ng/dl (7,7± 4,4 nmol/l), gemeten bij steady state.

Les caractéristiques initiales étaient équilibrées entre les deux groupes de doses randomisées, à l’exception d’une différence notable dans la valeur moyenne du taux de CLU sur 24 heures (1156 nmol/24 h pour le groupe 0,6 mg deux fois par jour et 781 nmol/24 h pour le groupe 0,9 mg deux fois par jour ; valeurs normales : 30-145 nmol/24 h).
De kenmerken bij baseline waren tussen de twee gerandomiseerde dosisgroepen in evenwicht, met uitzondering van uitgesproken verschillen in de gemiddelde waarden van het 24-uurs UFC bij baseline (1156 nmol/24 u voor de groep met 0,6 mg tweemaal daags en 781 nmol/24 u voor de groep met 0,9 mg tweemaal daags; normaalbereik 30-145 nmol/24 u).

Après application quotidienne de Testim 100 mg, les concentrations correspondantes sont les suivantes : C moy = 612±286 ng/dl (21,3±9,9 nmol/l), C max = 897±566 ng/dl (31,1±19,6 nmol/l) et C min = 394±189 ng/dl (13,7±6,6 nmol/l).
De overeenstemmende concentraties na 100 mg Testim daags waren C gem = 612±286 ng/dl (21,3±9,9 nmol/l), C max = 897±566 ng/dl (31,1±19,6 nmol/l) en C min = 394±189 ng/dl (13,7±6,6 nmol/l).

La liaison aux protéines plasmatiques de la linagliptine est dépendante de la concentration, passant d'environ 99 % pour une concentration de 1 nmol/l à 75-89 % pour une concentration ≥ 30 nmol/l, ce qui reflète la saturation de la liaison à la DPP-4 avec des concentrations croissantes de linagliptine. A des concentrations élevées, lorsque la DPP-4 est totalement saturée, 70 à 80 % de la linagliptine s'est liée à d'autres protéines plasmatiques que la DPP-4, d'où une fraction libre plasmatique de 30 à 20 %.
Dit betekent dat linagliptine uitgebreid wordt verspreid over de weefsels. De plasma-eiwitbinding van linagliptine is concentratie-afhankelijk en daalt van circa 99% bij 1 nmol/l tot 75-89% bij ≥ 30 nmol/l, een weerspiegeling van de verzadiging van binding aan DPP-4 met toenemende concentratie van linagliptine. Bij hoge concentraties, waarbij DPP-4 volledig verzadigd is, bond 70-80% van de linagliptine aan andere plasma-eiwitten dan DPP-4, en 30-20% was ongebonden in plasma.

Les concentrations plasmatiques maximales (Cmax) après administration orale unique de 2 mg/kg de chlorhydrate de clomipramine sont de 240 nmol/l pour la clomipramine et de 48 nmol/l pour la déméthylclomipramine.
Na orale toediening van enkelvoudige dosering van 2 mg/kg clomipraminehydrochloride waren de maximale plasmaconcentraties (C max ): 240 nmol/l clomipramine en 48 nmol/l desmethylclomipramine.