La présomption d’incapacité de travail est uniquement valable pendant la durée du programme de réadaptation professionnelle approuvé par la Commission supérieure du Conseil médical de l’invalidité et donc pas pendant la phase d’intégration de maximum six mois qui suit la fin du programme de réadaptation précité (cf. art. 215septies et 239, § 2, de l’A.R. du 03.07.1996 et art. 22, 1°, de l’A.R. du 20.07.1971).
Het vermoeden van arbeidsongeschiktheid is slechts geldig voor de duur van het door de Hoge Commissie van de Geneeskundige Raad voor Invaliditeit goedgekeurde programma van beroepsherscholing en dus niet tijdens de integratieperiode van maximum zes maanden na afloop van het voornoemde beroepsherscholingsprogramma (cf. art. 215septies en art. 239, § 2 van het K.B. van 03.07.1996 en art. 22,1° van het K.B. van 20.07.1971).