Lorsque des substances ayant un potentiel d’interaction (voir rubrique 4.5) – particulièrement les inhibiteurs puissants du CYP3A4 (tels que télaprévir, bocéprévir, ritonavir, kétoconazole, voriconazole, itraconazole, télithromycine ou clarithromycine) ou les inducteurs du CYP3A4 (tels que rifampicine, rifabutine) – sont associés au tacrolimus, les concentrations sanguines du tacrolimus doivent être surveillées afin d’ajuster la posologie du tacrolimus si nécessaire pour maintenir une exposition similaire au tacrolimus.
Indien middelen met de potentie voor interactie (zie rubriek 4.5), in het bijzonder sterke remmers van het CYP3A4 (zoals telaprevir, boceprevir, ritonavir, ketoconazol, voriconazol, itraconazol, telithromycine of clarithromycine) of inductoren van het CYP3A4 (zoals rifampicine of rifabutin) worden gecombineerd met tacrolimus, zal de tacrolimus bloedconcentratie gevolgd moeten worden, om zo nodig de dosis tacrolimus aan te passen zodat dezelfde tacrolimus blootstelling wordt behouden.