Si une question relative à la violation par une loi des articles 10 et 11 de la Constitution est posée devant le Conseil d’État, le Conseil d’État doit, en vertu de l’article 26, § 1 er , 3°, et § 2, alinéa 1 er , de la loi spéciale sur la Cour d’arbitrage du 6 janvier 1989, demander à la Cour d’arbitrage de statuer sur cette question.
Indien een vraag ten aanzien van een schending door een wet van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voor de Raad van State wordt opgeworpen, moet de Raad van State krachtens artikel 26, § 1, 3° en § 2, eerste lid van de bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989, het Arbitragehof verzoeken over die vraag uitspraak te doen.