Le temps de demi-vie, identique pour toutes les formes, est nettement allongé chez le prématuré : de 30 à 70 heures selon le degré de prématurité; chez le nouveau-né à terme, il est de 20 à 30 heures; chez le nourrisson, il se rapproche peu à peu au cours du 1er mois, de celui de l'enfant et de l'adulte qui va de 8 à 22 heures avec une moyenne de 12 heures.
Deze termijnen kunnen vertraagd zijn met 2 à 4 uur bij inname tijdens de maaltijden. Het halfleven, dat identiek is voor alle vormen, is duidelijk verlengd bij prematuren : 30 à 70 uur afhankelijk van de graad van prematuriteit ; bij à terme pasgeborenen bedraagt het 20 à 30 uur ; bij de zuigeling benadert het geleidelijk in de loop van de 1ste maand het halfleven van kinderen en volwassenen dat varieert van 8 tot 22 uur met een gemiddelde van 12 uur.