Cette hypothèse est évoquée dans la justification de l'amendement nº 1 de M. Istasse : « S'il devait apparaître que, contrairement à l'hypothèse de départ, la question de la fin du mandat des sénateurs désignés par les Conseils de communauté peut être réglée par le législateur fédéral ordinaire, se poserait alors la question de savoir si le texte actuel de l'article 239 du Code électoral est suffisant à cet effet (sauf à compléter celui-c
i par une référence explicite à l'article 212 du même Code, pour le sénateur de Communauté germanophone), ou si le cas particulier du renouvellement intégral des Conseils sans renouvellement si
multané du ...[+++] Sénat ne devrait pas faire l'objet d'une nouvelle disposition distincte dans le Code électoral» (doc. Sénat, 2003-2004, nº 3-481/2, p. 2).Die mogelijkheid wordt aangehaald in de verantwoording van amendement nr. 1 van de heer Istasse : « Als later zou blijken dat het probleem inzake het einde van het mandaat van de door de Gemeenschapsraden aangewezen senatoren, in tegenstelling tot ons uitgangspunt, door de gewone federale wetgever kan worden geregeld, rijst de vraag of het huidige artikel 239 van het Kieswetboek daartoe volstaat (eventueel aangevuld met een uitdrukkelijke verwijzing naar artikel 212 van hetzelfde Wetboek wat de Duitstalige gemeenschapssenator betreft), dan wel of het bijzondere geval van de volledige vernieuwing van de Raden zonder een gelijktijdige v
ernieuwing van de Senaat in een nieuwe, ...[+++]afzonderlijke bepaling van het Kieswetboek moet worden geregeld» (stuk Senaat, 2003-2004, nr. 3-481/2, blz. 2).