peuvent, sur la base de leurs expériences et l'emploi qu'ils en font, reconnaître et citer les figures géométriques suivantes : points; lignes (droite, segment de droite, côté, diagonale, rayon, perpendiculaire, lignes parallèles, lignes coupantes); angles (droits, obtus, aigus); figures planes (triangle, quadrilatère, pentagone, hexagone).
kunnen op basis van ervaring en door hun omgang ermee, de volgende meetkundige figuren herkennen en benoemen : punten; lijnen (lijn, lijfstuk, zijde, middellijn, diagonaal, straal, loodlijn, evenwijdige lijnen, snijdende lijnen); hoeken (rechte, stompe, scherpe); vlakke figuren (driehoek, vierhoek, vijfhoek, zeshoek, cirkel).