Afin d'atténuer les possibles effets négatifs de certains biocarburants, la Commission a proposé[23] de limiter à 5% la quantité de biocarburants de première génération pouvant être comptabilisée aux fins de la réalisation des objectifs de la directive sur les énergies renouvelables[24] et a renforcé les mesures d’incitation en faveur de biocarburants avancés tels que ceux produits à partir de biomasse lignocellulosique, de résidus, de déchets et d’autres biomasses non alimentaires, telles que des algues et des microorganismes.
Om de mogelijke schadelijke effecten van sommige biobrandstoffen in te perken, heeft de Commissie voorgesteld[23] om de hoeveelheid biobrandstoffen van de eerste generatie die kan worden meegeteld voor het bereiken van de bij de richtlijn hernieuwbare energie[24] vastgestelde streefcijfers te beperken tot 5 %, en heeft zij de prikkels voor het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen, zoals die welke zijn vervaardigd uit lignocellulosische biomassa, gewas- en oogstresten, afval en andere niet voor voeding bestemde biomassa, waaronder algen en micro-organismen, versterkt.