En général (sauf pour la température du sol, l’humidité du sol et les précipitations au niveau du peuplement), elles peuvent être réalisées au-dessus de la canopée du peuplement forestier de la placette ou dans une station située sur une zone non boisée de la zone forestière, à proximité (généralement pas à plus de 2 kilomètres) du peuplement dans lequel est située la placette.
In het algemeen mogen de metingen (met uitzondering van die van de bodemtemperatuur, de bodemvochtigheid en de neerslag in de opstand) worden verricht hetzij boven het kronendak op het waarnemingsperceel, hetzij in een station op een open plek in het bosgebied in de nabijheid van de opstand waar zich het waarnemingsperceel bevindt (in het algemeen binnen een straal van 2 km).