La Cour constitutionnelle, composée des présidents A. Alen et J. Spreutels, et des juges E. De Groot, L. Lavrysen, T. Merckx-Van Goey, F. Daoût et T. Giet, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le président A. Alen, après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : I. Objet de la question préjudicielle et procédure Par décision du 2 septembre 2014 en cause de D. D.V., dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 3 septembre 2014, la Commission pour l'aide financière aux victimes d'actes intentionnels de violence et aux sauveteurs occasionnels a posé la question préjudicielle suivante : « L'article 32, § 1 , de la
loi du 1 août 1985 portant des mesur ...[+++]es fiscales et autres viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution en mentionnant explicitement la composante personnelle (morale) et la composante économique (travail) de l'incapacité dans l'énumération limitative des éléments qui entrent en ligne de compte pour une aide financière de l'Etat mais en ne retenant pas la composante ménagère de l'incapacité, créant ainsi une distinction entre, d'une part, les victimes qui sont actives sur le marché du travail et auxquelles la chance est ainsi offerte d'obtenir une aide financière en raison d'une diminution de la capacité de travail et, d'autre part, les victimes qui ne sont pas actives sur le marché du travail et auxquelles la chance n'est de ce fait pas offerte d'obtenir une aide financière en raison de la perte de capacité dans l'accomplissement de leurs tâches ménagères ?Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, T. Merckx-Van Goey, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij beslissing van 2 september 2014 in zake D. D.V., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 3 september 2014, heeft de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 32, § 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen de artikelen 10
...[+++] en 11 van de Grondwet, door de persoonlijke (morele) en de economische (arbeids-)component van de ongeschiktheid expliciet op te nemen in de limitatieve opsomming van posten die in aanmerking komen voor een financiële hulp vanwege de Staat maar door niet de huishoudelijke component van de ongeschiktheid te weerhouden, aldus een onderscheid creërend tussen, enerzijds, slachtoffers, die actief op de arbeidsmarkt zijn en aan wie alzo de kans wordt geboden op het bekomen [van] een financiële hulp in hoofde van een vermindering van arbeidsvermogen en, anderzijds, slachtoffers, die niet actief op de arbeidsmarkt zijn en aan wie alzo geen kans wordt geboden op het bekomen [van] een financiële hulp in hoofde van waardeverlies bij het verrichten van hun huishoudelijke taken?