À compter de l’étape 2, la puissance hors charge d’un appareillage de commande de lampe conçu pour être utilisé entre le secteur et l’interrupteur qui sert à allumer et à éteindre la lampe ne dépasse pas 1,0 W. À compter de l’étape 3, cette limite est de 0,50 W. Pour les appareillages de commande de lampe dont la puissance de sortie (P) est supérieure à 250 W, la valeur limite de la puissance hors charge est multipliée par P/250 W.
Vanaf fase 2 mag het vermogen in niet-belaste toestand van een voorschakelapparaat voor een lamp, bestemd om tussen de netvoeding en de schakelaar te worden geïnstalleerd om de lamp aan en uit te schakelen, niet meer bedragen dan 1,0 W. Vanaf fase 3 geldt een grenswaarde van 0,50 W. Voor voorschakelapparaten voor lampen met een uitgangsvermogen (P) van meer dan 250 W worden de grenswaarden voor het ingangsvermogen in niet-belaste toestand vermenigvuldigd met P/250 W.