3. Si un État partie ne croit pas pouvoir détruire toutes les mines antipersonnel visées au paragraphe 1, ou veiller à leur destruction, dans le délai prescrit, il peut présenter, à l'Assemblée des États parties ou à une Conférence d'examen, une demande de prolongation, allant jusqu'à dix ans, du délai fixé pour la destruction complète de ces mines antipersonnel.
3. Wanneer een Staat die Partij is zich niet in staat acht alle in lid 1 bedoelde antipersoonsmijnen binnen de vooropgestelde termijn te vernietigen of op de vernietiging ervan toe te zien, kan hij bij de Vergadering van de Staten die Partij zijn of op een Toetsingsconferentie een verzoek indienen om de termijn die voor de volledige vernietiging van de antipersoonsmijnen werd vooropgesteld, met maximum tien jaar te verlengen.