8.2.2. Les ceintures de sécurité, dispositifs de retenue, dispositifs de retenue pour enfants et dispositifs de retenue pour enfants ISOFIX recommandés par le constructeur conformément aux tableaux 1 et 2 de l’annexe 17, appendice 3, doivent être installés de manière telle que, portés correctement, ils fonctionnent de façon satisfaisante et réduisent le risque de lésion corporelle en cas d’accident.
8.2.2. De door de fabrikant aanbevolen veiligheidsgordels, beveiligingssystemen, kinderbeveiligingssystemen en Isofix-kinderbeveiligingssystemen overeenkomstig de tabellen 1 en 2 van bijlage 17, aanhangsel 3, moeten zodanig zijn geïnstalleerd dat hun goede werking gewaarborgd is en zij het risico van lichamelijk letsel bij een ongeval verkleinen.