Bien que le législateur pouvait, au regard du droit de l'Union européenne, porter de trois à cinq ans la période au cours de laquelle il peut être mis fin, à certaines conditions, au droit de séjour d'un ressortissant d'un Etat tiers, conjoint d'un Belge ou d'un citoyen de l'Union européenne, en cas de dissolution du mariage, il n'était pas, en vertu de l'article 37 de la directive précitée, tenu de le faire.
Hoewel de wetgever, in het licht van het recht van de Europese Unie, de periode waarbinnen onder bepaalde voorwaarden een einde kan worden gemaakt aan het verblijfsrecht van een onderdaan van een derde Staat, echtgenoot van een Belg of van een burger van de Unie, wanneer het huwelijk wordt ontbonden, van drie jaar op vijf jaar kon brengen, was hij krachtens artikel 37 van de voormelde richtlijn daartoe niet gehouden.