Dans son article 5, alinéa 2, la Convention internationale de Paris du 24 avril 1926 relative à la circulation automobile prévoyait déjà la possibilité de faire correspondre les signes distinctifs visés dans la convention en question soit à un État, soit à un territoire constituant, du point de vue de l'immatriculation des véhicules à moteur, une entité distincte.
De Internationale Overeenkomst van Parijs van 24 april 1926 betreffende het verkeer met motorrijtuigen voorzag in zijn artikel 5, tweede lid, reeds in de mogelijkheid dat de in de overeenkomst zelf bedoelde onderscheidingstekens betrekking zouden hebben op een Staat dan wel op een grondgebied dat vanuit het oogpunt van de inschrijving der motorvoertuigen, een duidelijk te onderscheiden eenheid vormt.