Un citoyen de l’Union conserve la qualité de travailleur après la fin de la relation de travail s’il a été frappé par une incapacité de travail temporaire résultant d’une maladie, s’il se trouve en chômage involontaire dûment constaté ou s’il remplit une des autres conditions énoncées à l’article 7, paragraphe 3, de la directive. Il bénéficie du même traitement que les ressortissants de l’État membre d’accueil[87].
EU-burgers behouden de status van werknemer na de beëindiging van de arbeidsverhouding, als ze als gevolg van ziekte tijdelijk arbeidsongeschikt zijn, zich in naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid bevinden of aan een van de andere voorwaarden van artikel 7, lid 3, van de richtlijn voldoen. Ze moeten gelijk behandeld worden als onderdanen van de ontvangende lidstaat[87].