En effet, un accusé amené à comparaître devant une cour d'assises a le droit, s'il ne connaît pas la langue de la procédure ou qu'il s'exprime mieux dans une autre langue, de demander que la procédure se déroule dans sa langue, à condition qu'il s'agisse d'une des trois langues nationales. Cette faculté est prévue par l'article 20 de la loi du 15 juin 1935.
Als een beschuldigde voor een hof van assisen moet verschijnen en de taal van de procedure niet begrijpt of zich beter uitdrukt in een andere taal, heeft hij op grond van artikel 20 van de wet van 15 juni 1935 het recht een procedure in zijn eigen taal te vragen, op voorwaarde dat het gaat om één van de drie landstalen.