3. Dès que l'autorité compétente de l'État ou des États d'accueil a donné son accord en vue d'une des formes d'exploitation visées aux paragraphes 1 et 1 bis, le navire roulier à passagers affecté à ces services doit avoir à son bord un certificat prouvant qu'il respecte les dispositions de la présente directive, conformément aux dispositions de l'article 8, paragraphe 1.
3. Zodra de bevoegde instantie van de staat of staten van ontvangst goedkeuring hebben verleend voor een van de in leden 1 en 1 bis bedoelde vormen van diensten, dient het ro-ro passagiersschip dat dergelijke diensten onderhoudt, een certificaat van naleving van het bepaalde in deze richtlijn, zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, aan boord te hebben.