Si, comme dans l'affaire soumise au juge a quo, un prévenu soutient que le comportement d'un tiers l'a entraîné dans une erreur invincible, il peut user des modes de preuves légalement admissibles pour le démontrer, notamment en sollicitant l'audition de témoins, en application des articles 153 et 190 du Code d'instruction criminelle.
Indien, zoals in de zaak die aan de verwijzende rechter is voorgelegd, een beklaagde beweert dat het gedrag van een derde hem in onoverwinnelijke dwaling heeft gebracht, kan hij gebruik maken van de wettelijk toegestane bewijsmiddelen om dat aan te tonen, onder meer door het verhoor van getuigen te vragen, met toepassing van de artikelen 153 en 190 van het Wetboek van Strafvordering.